Utrecht: het ontstaan van de stadsmuren en stadspoorten

Utrecht krijgt in 1122 stadsrechten en het recht om zich te verdedigen. Pas midden veertiende eeuw ontstaan de stadsmuren.
Links een deel van de tekening van de 
Wittevrouwenpoort van J. van Hoorn uit 1780 (HUA30863)

De eerste verdedigingswerken zijn een aarden wal en daaromheen een verdedigingsgracht. Uit houtwerk kan wel een pallisade opgetrokken worden, maar daarvoor is de stad met haar nieuwe begrenzing te groot. Een degelijke muur zou er moeten komen, alleen is er geen natuursteen voor handen. Baksteen is al eerder in de Lage Landen toegepast, de Romeinen wisten tenslotte hoe je ze kon bakken en toepassen. Maar de fabricagemethode werd in de vroege Middeleeuwen vergeten. De oudste en grote bouwwerken in de stad zijn opgebouwd uit natuursteen, door duur transport uit ver gelegen bergen van België en Duitsland gehaald. Dat was een dure bouwmethode, veel ging daarom nog in hout. 
 

Utrecht met de Stadsbuitengracht rond 1150,

bron ‘Stegenboek’

Door uitwisseling van kennis en informatie binnen de toenmalige kerkorganisaties is de techniek van het baksteen bakken pas rond 1150 weer terug in Utrecht en omstreken. De bouwwerken worden daarna niet meer van het dure tufsteen opgetrokken, maar met het veel goedkopere en lokaal te produceren baksteen. Het formaat uit die tijd staat nog steeds bekend als kloostermop.

De goedkopere baksteen maakt de bouw van stadsmuren op de wal mogelijk. En zo wordt Utrecht een ommuurde stad met stadspoorten. Vier stadspoorten geven toegang tot de stad: in het zuiden de twee Tolsteegpoorten, in het westen de Catharijnepoort, de Weerdpoort in het noorden en de Wittevrouwenpoort aan de oostkant. Ook een aantal hoge torens verrijzen, zoals de Plompetoren als uitzichtpunt over de noord-oostelijke buitengebied.

Enkele eeuwen later komt Keizer Karel V in 1528 aan het bewind, hij laat de verdedigingswerken aanpassen. De stadsmuur is niet meer bestand tegen de veranderende militaire strategieën en het steeds geavanceerdere wapentuig. Stadsmuren en de bestaande torens worden verlaagd en aan weerszijden versterkt met een aarden wal. De stadsmuren krijgen nieuwe torens, afwisselend ronde torens, zoals toren Vos en toren Hond en vierkante torens zoals toren Wolf en de Plompetoren. De torens doen dienst als opslagtorens, een aantal voor kruit. Ook start in zijn opdracht de bouw van het kasteel Vredenburg, voltooid in 1532.
Kaart van Braun en Hogenberg uit 1572
Gedurende de Tachtigjarige Oorlog versterkt de stad zich nog meer met stenen bolwerken. Karel V en zijn opvolger Philips II verliezen echter de controle over de stad. Het is stadhouder Willem van Oranje die in 1577 besluit om de verdedigingswerken uit te breiden met nog eens vijf aarden bolwerken. In de daaropvolgende jaren vindt de aanleg plaats van o.a. het Begijnebolwerk, bolwerk Wolvenburg en het Lucasbolwerk.

De stadsmuren staan aan het begin van de negentiende eeuw nog overeind. Ze zijn nooit gebruikt voor vijandelijke aanvallen. De stad Utrecht is wel bezet geweest in die jaren, maar bevreesd voor plunderingen en vernielingen, geeft ze zich al voor een belegering over. De stad wordt door haar beperkte toegang wel als een veilige haven gezien. De stadsmuren, gracht en poorten zijn ook effectief in het reguleren van tolheffing en accijnzen. Er is al die jaren geen sprake van vrij verkeer van mensen of goederen. Dat blijft overigens nog tot ruim in de negentiende eeuw beperkt.
De Wittevrouwenpoort in 1780 geschilderd door Isaak Ouwater
Wanneer in 1824 de Nieuwe Hollandse Waterlinie in gebruik wordt genomen, mogen de stadsmuren verdwijnen. Dat komt goed uit, door de groei van de bevolking staan de muren in de weg. Het gemeentebestuur wil ze graag afbreken. De stad krijgt in 1828 toestemming van koning Willem I. Wat te doen met al die ruimte die vrij komt? Er wordt een Commissie tot uitbreiden en verfraaiing der Stad Utrecht aangesteld. De Haarlemse tuinarchitect Jan David Zocher heeft het mooiste plan. In 1829 begint de sloop van de stadsmuren en haar torens.

Wittevrouwenpoort foto maquette

 collectie Centraal Museum
De poorten houden hun functie in het reguleren van de toegang en de heffing van belastingen. De monumentale waarde van de poorten houdt hun sloop tegen. Uiteindelijk is in 1858 de Wittevrouwenpoort als laatste gesloopt, met zijn scheve en smalle doorgang is het een te grote sta-in-de-weg. 
 
Van Lepelenburg tot het Lucasbolwerk ligt het Zocherpark, tussen de Wittevrouwenpoort en bolwerk Wolvenburg verrijst een nieuwe kazerne. Van deze voormalige kazerne zijn alleen de zijvleugels overgebleven. De ene zijvleugel doet dienst als wegloophuis, de andere is kantoor van de Tussenvoorziening. Bolwerk Wolvenburg heeft al lange tijd een geheel andere functie, er is eerst een lakmoesfabriek gevestigd, sinds 1855 staat er een gevangenis.
In juni 2012 is in de Wittevrouwenbrug een gevelsteen opgenomen met een afbeelding van de voorganger van de rond 1648 gesloopte Wittevrouwenpoort. De gevelsteen is gemaakt door beeldbouwer Koos Boomstra. Op de steen staat in goudkleurige letters 'de Wittevrouwenpoort anno 1610'. 

.