Cornelis van Schaick gaat anders bakken als het einde van de gouden eeuw nabij is. Middenstanders moeten in deze tijd creatief zijn om te overleven.
Er komen moeilijke jaren aan. De Nederlanden hebben een reputatie, op allerlei manieren worden de importheffingen over land en zee ontdoken. Frankrijk, Engeland en Duitse vorstendommen zijn daardoor geïrriteerd. Door het ontbreken van een Koningshuis zijn er via huwelijken geen allianties, in het buitenland zijn weinig vrienden. Nog een argument om te schimpen op ons land, de katholieken worden er onderdrukt. De vijandige handelingen beginnen als de Engelsen een handelsschip enteren. In 1672 vallen de Fransen en andere mogendheden ons land binnen. Het is het Rampjaar.
Nu naar Utrecht en bakker Van Schaick op de hoek Wittevrouwenstraat en Plompetorengracht.
Van Schaick is een succesvol bakker. Het pand op de hoek Wittevrouwenstraat is net uitgebreid met een achterpand op de Plompetorengracht. Onder de straat en het achterpand is een tweede kelder met kluis gebouwd (linker foto boven).
Van Schaick heeft verschillende filialen in de stad. Bakkers zijn niet alleen leverancier van brood en koeken. Veel bakkers zijn daarnaast handelaar in granen. Van Schaick doet nog meer, hij handelt ook in ossen en leent geld uit. Een bakker moet in die tijd van meer markten thuis zijn. Hieronder volgt een voorbeeld.
In 1669 heeft Van Schaick € 10.000 tegoed van de ritmeester en majoor Frederick Hendrick baron van den Boetselaer. Van den Boetselaer heeft een eigen door hem gefinancierde legereenheid. Het leger bestaat uit een soort onderaannemers. Elke onderaannemer, een officier, leidt zijn eigen compagnie. Officieren in het leger zijn veelal van adellijke afkomst. De officieren moeten de kosten van hun eigen compagnie voorschieten, voor uitrusting, onderdak, vervoer, keukenwagen, gage en proviand. Niet alle adel is in staat om met eigen geld een legereenheid te financieren. Van den Boetselaar leidt een compagnie en komt middelen tekort. Van Schaick levert hem brood, een aantal ossen en hij leent hem geld, en niet te weinig ook. De rekening van Van Schaick blijft ook nog eens onbetaald.
Nu naar Utrecht en bakker Van Schaick op de hoek Wittevrouwenstraat en Plompetorengracht.
In de kelders van de bakkerij zit nu de Bakkerswinkel |
In 1669 heeft Van Schaick € 10.000 tegoed van de ritmeester en majoor Frederick Hendrick baron van den Boetselaer. Van den Boetselaer heeft een eigen door hem gefinancierde legereenheid. Het leger bestaat uit een soort onderaannemers. Elke onderaannemer, een officier, leidt zijn eigen compagnie. Officieren in het leger zijn veelal van adellijke afkomst. De officieren moeten de kosten van hun eigen compagnie voorschieten, voor uitrusting, onderdak, vervoer, keukenwagen, gage en proviand. Niet alle adel is in staat om met eigen geld een legereenheid te financieren. Van den Boetselaar leidt een compagnie en komt middelen tekort. Van Schaick levert hem brood, een aantal ossen en hij leent hem geld, en niet te weinig ook. De rekening van Van Schaick blijft ook nog eens onbetaald.
Van Schaick blijkt over een relatief groot vermogen te beschikken. Er wordt een regeling getroffen. Van Schaick mag zijn tegoed verhalen op de maandelijkse gage van Van den Boetselaer. Maandelijks betekent overigens niet dat er maandelijks gage binnenkomt, de staatskas is regelmatig leeg. De staat is een slechte betaler, helemaal in tijden van oorlog. In 1671 is Van Boetselaer gepromoveerd van majoor tot kolonel, in 1672 wordt hij door de prins van Oranje naar Den Bosch gestuurd om daar de gouverneur van de bedreigde vesting bij te staan. Later is hij nog brigadier onder Godart van Reede.
Cornelis van Schaick heeft in 1670 nog € 4.000 tegoed van Van den Boetselaer. Een bedrag van € 6.000 is wel afbetaald en daarmee heeft Van Schaick zijn schuldeisers kunnen aflossen. Van Schaick heeft aan meer partijen geld uitgeleend. In 1671 sluit hij een akkoord met Reynier Peterss van Limburch, drapier te Utrecht voor de afbetaling van een schuld wegens levering van brood en verstrekt geld. Hetzelfde jaar heeft kapitein Paull de la Bayll een schuld van maar liefst € 12.000 bij Cornelis van Schaick. En dan is er ook nog de kerfstok of de lat, waarop de vaste klanten hun schulden laten zetten.
Het Rampjaar 1672 wordt gevolgd door de ramp in augustus 1674. Een orkaan zorgt voor onherstelbare schade in de stad. Het is de orkaan waardoor o.a. het middenschip van de Domkerk en de torens van de Janskerk en Pieterskerk instorten. De stad is leeggeroofd en plat geblazen. De stad is in nood en Van Schaick kan helpen. In 1674 leent hij Gorris Ralingh, chirurgijn en pestmeester van het pesthuis, voor € 1.000,- aan geleverd brood. De stad overleeft het, net als Van Schaick.
Cornelis van Schaick overlijdt in 1703. De opvolger van bakker Van Schaick is niet alleen bakker van brood, maar ook speculaas. Op de zijkant van het pand hangt een reclamebord “Sinds 1711 speculaas op dit adres”. Die reclame is overigens pas in 1961 op de zijgevel aangebracht.
.
Cornelis van Schaick heeft in 1670 nog € 4.000 tegoed van Van den Boetselaer. Een bedrag van € 6.000 is wel afbetaald en daarmee heeft Van Schaick zijn schuldeisers kunnen aflossen. Van Schaick heeft aan meer partijen geld uitgeleend. In 1671 sluit hij een akkoord met Reynier Peterss van Limburch, drapier te Utrecht voor de afbetaling van een schuld wegens levering van brood en verstrekt geld. Hetzelfde jaar heeft kapitein Paull de la Bayll een schuld van maar liefst € 12.000 bij Cornelis van Schaick. En dan is er ook nog de kerfstok of de lat, waarop de vaste klanten hun schulden laten zetten.
Het pand in 1908 na een brand in het achterhuis (HUA74140) |
Cornelis van Schaick overlijdt in 1703. De opvolger van bakker Van Schaick is niet alleen bakker van brood, maar ook speculaas. Op de zijkant van het pand hangt een reclamebord “Sinds 1711 speculaas op dit adres”. Die reclame is overigens pas in 1961 op de zijgevel aangebracht.
(de bedragen van toen zijn omgerekend naar euro’s van nu)
.