Woningschaarste is van alle tijden en bouwen buiten de stadsmuren gaat niet. De stad gaat op zoek naar te bebouwen grond.
Woningbouw is alleen mogelijk binnen de stadsgrenzen. In de zeventiende eeuw is in de noordoostelijke hoek nog terrein beschikbaar. Nou ja, vrij te maken door tuinen en boomgaarden te gebruiken als bouwterrein. Wat nu verdichting wordt genoemd, blijkt een methode van alle tijden.
Het gaat de stad Utrecht goed in de 'gouden' eeuw. De groeiende rijkdom wordt geïnvesteerd in grotere en meer woningen, alleen waar? Bouwen buiten de singels durft het bestuur en de burgerij niet goed aan. Binnen de muren en wallen staan het Wittevrouwenklooster met de Wittevrouwenkerk, 'conventshuijzingen' en bijbehorende schuren en stallen. De toegang is in de Wittevrouwenstraat, in het blinde steegje. Het klooster beslaat een behoorlijk terrein. Het lijkt leeg te staan en dat al jaren.
Kaart 1598 Van Vianen |
Wittevrouwenklooster in 1661 ets A. Rademaker (HUA37760) |
De toestand van het klooster wordt in 1661 beschreven door A. Rademaker. Hij vertelt erover: “de kerk of kapel is eigenlijk dubbel. De kapel staat nog behoorlijk in rak en dak. Naast haar verrijst de kerk, het hoofdgebouw, dat uwe deernis wekt door den haveloozen staat, waaruit zij, van dak half beroofd, naar u heenschouwt. Zonder ontroering kan niemand dit droeve tafereel gadeslaan”. Het terrein staat onder beheer van de Ridderschap van Utrecht.
De stedelijke overheid dringt er bij de Ridderschap op aan het terrein van het Wittevrouwenklooster te ‘betimmeren’. In april 1647 wordt de heer Borre van Amerongen gemachtigd door de Ridderschap om met de landmeter Paulus Ruisch te onderhandelen om van de erven ‘specterende aan het Convent, tegen minstens kosts te maecken, grontteijckeninge ofte een bequam plan ende in wat wegs deselve best in koope souden dienen uijtgegeven te worden’.
Van het plan komt niet veel terecht, rentmeester Herman van Ewijck weet het plan te frustreren. Misschien wonen er nog wel teveel Juffers uit adellijke kringen in het klooster. Rond 1655 worden zelfs enkele gebouwen en de kerk enigszins gerestaureerd.
Het Wittevrouwenklooster staat onder beheer bij de Ridderschap, die daarover verantwoording dient af te leggen bij de Staten van Utrecht, waar ze voor een behoorlijk deel weer zelf in zitten, dat dan weer wel.
De stedelijke overheid dringt er bij de Ridderschap op aan het terrein van het Wittevrouwenklooster te ‘betimmeren’. In april 1647 wordt de heer Borre van Amerongen gemachtigd door de Ridderschap om met de landmeter Paulus Ruisch te onderhandelen om van de erven ‘specterende aan het Convent, tegen minstens kosts te maecken, grontteijckeninge ofte een bequam plan ende in wat wegs deselve best in koope souden dienen uijtgegeven te worden’.
Plattegrond van het klooster in 1649, door landmeter Paulus
Ruisch
|
Veel families uit de hoogste kringen, de Ridderschap, hebben Juffers in het klooster of in het klooster gehad. De belangen van de familie dienen beschermd te worden, er is nog geen haast. In 1663 is het echter wel zover. Na branden, gezegd wordt dat bij het bakken van oliekoeken de brand is ontstaan, is de tijd rijp. Dwars over het kloosterterrein heen wordt de Ridderschapstraat aangelegd. Een besluit van de Vroedschap maakt dit mogelijk en de straat wordt de Ridderschapstraat genoemd.
Op de kaart uit 1664 van tekenaar Hugo Ruysch is de Ridderschapstraat al ingetekend. Links op de kaart staat een niet uitgevoerde plandeel van Moreelse.
Plankaart Moreelse door Hugo Ruysch in 1664 (collectie Universiteit) |
De kerk van het klooster blijft voorlopig met enkele gebouwen aan de Wittevrouwenstraat staan. De gegoede burgers aan de Plometorengracht bouwen in hun achtertuin een koetshuis. In de Ridderschapstraat verrijzen in snel tempo de eerste huizen. Hebben de grondspeculanten en projectontwikkelaars toegeslagen?