Wegen, diensten en het milieu

Wegen, diensten, milieu: wegverharding, telefoon, gas, riool etc. Wanneer kwam het en wie betaalde?
foto links: leren brandemmer
 
 
Eerst kwam er de meest dringende voorziening: brandweer. Met brandemmergeld moest de gemeenschappelijke dienst betaald worden. Het werk van de brandweer liet overigens te wensen over. Bij apotheker Van Spanje woedde bijvoorbeeld op 15 maart 1874 een brand. De familie woonde van 1919 tot 1952 in het pand Moira Plompetorenbrug. De apotheek is op de Steenweg en daar was de brand. 
 
Betje Boerhave noteerde een dag later in haar dagboek: “bij die brand bij Van Spanje op de Steenweg gisteravond is het een bende geweest, hoor ik vanmorgen. Buren hebben de plaats moeten innemen van de pompers die niet kwamen opdagen. ’t Wordt tijd dat er vast aangestelde brandweermannen komen. Want wat hebben we aan een dure stoombrandspuit die te laat komt en dan ook nog kapot blijkt te zijn”.
 
In de laboratoriumruimte ontstond de brand. De apotheek van Van Spanje is in 1891 volledig herbouwd, het mooie pand Steenweg 44. Apotheker H.A.J. van Spanje maakt zelf veel medicijnen. Hij wordt één van de grondleggers van het concern Mediq (voorheen OPG). Met de brandweer is het intussen ook goed gekomen.

Stoombrandspuitwagen no 2 in 1947 de Drift (HUA404441)
Belastingen blijken van alle tijden. Brandemmergeld, schoorsteen- of haardstedengeld, de honderdste penning, dijk-, polder- en molengeld, paardengeld, klepgeld etc., het zijn de vroegere belastingen voor stadsbewoners. Daarbovenop komen de lokale accijns op in te voeren producten, zoals boter, vlees en bier. 
 
De vervangers van nu zijn een bijdrage uit het gemeentefonds via de landelijke belastingen,  onroerendezaakbelasting, waterschapsbelasting, zuiveringsheffing, verontreinigingsheffing, rioolheffing, hondenbelasting. Al die belastingen zijn nodig voor het bekostigen van onze algemene voorzieningen. Naast de gemeentelijke taken als politie, brandweer, marktwezen en vuilverwerking breidt het takenpakket zich geleidelijk uit naar infrastructuur, vaarwegen, spoorwegen, tram en busvervoer, onderwijs, sociale en culturele ondersteuning en nutsvoorzieningen.

Veel nutsvoorzieningen komen pas aan het einde van negentiende eeuw. De gemeente politiek is er terughoudend mee, particulier initiatief dient in diensten te voorzien. Dat was geen wens, maar een principe. Maar dat particulier initiatief kwam niet van de grond of stokte als grote investeringen nodig waren. Particulieren waren ook niet bereid om nutsvoorzieningen binnen het bereik van alle burgers te brengen. De overheid moest wel het voortouw nemen. Wat gebeurt er in de stad Utrecht?

Het eerste nutsbedrijf werd het gasbedrijf. Een particulier bedrijf voorziet in eerste instantie de schouwburg, diverse bedrijven, winkels, straatlantaarns en rijkere burgers van gas voor de verlichting en voor gasmotoren. In 1862 neemt het nieuw opgerichte gemeentelijk stadsgasbedrijf na twintig jaar deze nutsvoorziening over. Het Ridderschapkwartier lag onder de rook van deze fabriek op het terrein van het huidige Griftpark. Het gasnet breidt zich snel uit, al worden gasaansluitingen voor iedereen pas gewoon in de jaren 1960. Een eeuw later pas!
 
In 1881 volgt de aanleg van waterleidingen. Een particuliere onderneming mag met een sterke stimulans het alleenrecht in de stad exploiteren. Dat bedrijf werd verplichtingen opgelegd. Een aansluitplicht voor elk woonhuis. Bij elektriciteit ging het weer anders. Rond 1900 wordt al op veel plaatsen elektriciteit gebruikt. Het wordt opgewekt met particuliere centrales, veelal bij bedrijven. Zij voorzien de fabriek en soms direct in de buurt gelegen afnemers. Er is echter geen leveringsplicht en als de fabriek in het weekend sluit, is er geen stroom.
 
De de mogelijkheden van elektriciteit boven en naast gas begint de gemeente in 1906 een eigen centrale die elke dag 24 uur kan leveren. Daarvoor wordt op de Nicolaas Beetsstraat naast het Algemeen Ziekenhuis (later Academisch Ziekenhuis) een centrale geopend. In 1921 wordt dit een gemeenschappelijke centrale met de provincie, de P.E.G.U.S. (Provinciaal en Gemeentelijk Utrechts Stroomleveringsbedrijf). De provincie stapt namelijk in als er landelijk een overheidsmonopolie van kracht wordt voor elektriciteitsvoorziening. Daar staat ook een opgelegde aansluitingsverplichting tegenover.
 
Als zeer groot infrastructureel nutswerk is na 1900 de aanleg van ondergrondse rioleringen aan de beurt. In 1939 wordt dit werk versneld uitgevoerd met de plannen voor rioolzuivering. Het rioolstelsel vervangt geleidelijk de beerputten, het tonnenstelsel en de lozing op openbaar water. De laatste huizen worden pas eind 19e eeuw, in 1990, op het riool aangesloten.

Utrecht is bijzonder met haar warmtenet. De P.E.G.U.S. begint als eerste in Nederland in 1923 stadsverwarming. Vanaf de centrale Nicolaas Beetsstraat wordt in dat jaar het Algemeen Ziekenhuis aan de Catharijnesingel met koelwater verwarmd. Vervolgens wordt de centrale verwarming van NS
kantoren aangekoppeld. De binnenstad volgt als een leiding onder de singel door is aangelegd. 

Wittevrouwenstraat 10 krijgt stadsverwarming
De PEGUS heeft echter GEEN leveringsplicht. Een aansluiting is duur, maar wordt een periode afgedwongen als panden aan een energienorm moeten voldoen. Het in 2010 opgeleverde pand Wittevrouwenstraat 10 wordt in het Ridderschapkwartier als laatste op de stadsverwarming aangesloten. Nu is door goede isolatie een aansluiting op de stadsverwarming te duur geworden.

.