Molenstraat: een straat voor de smeden

Een smid heeft niet veel ruimte nodig, een kleine plaats is genoeg voor het smidsvuur en natuurlijk de blaasbalg. Maar zo weinig?

In de jaren 1840 wonen de smeden Andries Lauteslager en Franciscus Swaters, vader en schoonzoon met hun gezinnen op Molenstraat 4. Het adres waar ook hun smederij is te vinden. Franciscus is afkomstig uit Belgiƫ. Het huis heeft weinig ruimte beschikbaar voor een werkplaats en dat is ook niet nodig. Swaters maakt klein smeedwerk, scharnieren, sleutels, muurankers en spijkers.

Een bijzondere smid is Jacobus van Hasselt. Zijn ouders wonen vanaf de jaren 1810 op Molenstraat 16, nu al lang geleden gesloopt. Hij groeit op tussen smeden. Op Molenstraat 12 woont rond 1820 zijn oom Abraham Johannes Wijnands. Dat huis was vergelijkbaar met de bovenstaande afgebeelde Molenstraat 4: er stond indertijd een rijtje van 9 van deze huizen. Het is krap in het huis, Wijnands woont er met zijn vrouw en zes kinderen. Hij heeft allerlei banen gehad, als schoutknecht en werkman, maar nu is hij smid. Hij leert het zijn neef. 
 
Jacobus van Hasselt vestigt zich twintig jaar later als zelfstandig vakman. Hij specialiseert zich tot strijkijzermaker, en heeft daarin maar weinig concurrenten in de stad. De strijkijzers zijn van een ijzeren duurzaamheid. Zijn werkplaats is op de hoek Molenstraat 19 en hij woont op Ridderschapstraat 24.

Een strijkijzer uit die tijd is een gesmeed exemplaar dat na opwarming op de kachel gebruikt kan worden. Het is lekker zwaar om niet te snel af te koelen. Een tweede soort heeft ruimte voor een gloeiend kooltje om het afkoelen tegen te gaan.

De familie blijft tot 1882 op het adres op de hoek van de Molenstraat en Ridderschapstraat wonen. De laatste jaren heeft hij zijn vak op moeten geven: de industrialisatie heeft zijn strijkijzers te duur gemaakt. Na hun verhuizing wordt het pand gesloopt voor een winkel met woningen.

Smeden hebben om het ijzer te verhitten een vuur met blaasbalg nodig. De brandstof is steenkool, alleen daarmee kunnen de hoge temperaturen bereikt worden. In de negentiende eeuw is steenkool duur in vergelijking met het veel gebruikte hout en turf. Het trekt in de winter veel kinderen uit de buurt. Voor de warmte gaan ze naar de smid, voor het lawaai en de stank daarentegen niet.

Smederijen zaten niet exclusief in de Molenstraat, ze zijn al eerder te vinden in de Wittevrouwenstraat. De grote bloei voor smeden in deze buurt is in de negentiende eeuw door de komst van de Willemskazerne. Het is de kazerne voor de Sapeurs en Mineurs. Zij zijn voorlopers van de Genie en bouwen aan de vele forten langs de waterlinie. Smeedwerk is nodig, zoals de traliewerken voor de ramen, hang- en sluitwerk voor de deuren, gesmede spijkers en muurankers. 

Het pand Molenstraat 4 heeft onderdeel uitgemaakt van een rij van negen huisjes. Velen daarvan zijn in 1884 gesloopt voor de bouw van een koetshuis met stallen.
Het was toen zo gewoon, werk van ambachtslieden en molenaars in de binnenstad.

.